web analytics
Archive for februari, 2013

HET DOCHTERTJE VAN JAÏRUS

In Kapernaüm, een stad dicht bij de zee, woonde een vader en een moeder met hun dochtertje van ongeveer 12 jaar oud. Het was een gelukkig gezinnetje en ze hielden veel van elkaar.
Maar er was iets vreselijks gebeurd, want het meisje was heel erg ziek geworden. Ze kon niet meer lachen, spelen en vrolijk zijn, ze lag alleen maar heel stil in haar bedje. Ze was zo ziek dat haar ouders bang waren dat ze zou sterven. De dokters hadden gezegd dat hun dochtertje niet meer beter kon worden.
Jaïrus, de vader van het meisje, dacht aan de Here Jezus, Hij kon zijn lieve meisje wel weer beter maken, dàt geloofde Jaïrus.
Hij ging snel op weg naar de Here Jezus, die was vlak bij de zee tussen een heleboel mensen.
Al die mensen waren gekomen om Jezus te zien en om naar Hem te luisteren. Ze drongen allemaal naar voren om maar zo dicht mogelijk bij Jezus te kunnen zijn.
Ook Jaïrus duwde en drong naar voren en viel op zijn knieën voor de Here Jezus neer. “Oh, Meester wilt U alstublieft met mij mee komen, want mijn dochtertje is zo ziek. Alleen U kunt haar genezen.”
Jezus ging gelijk met Jaïrus mee, maar ze kwamen zo langzaam vooruit tussen al die mensen.
Het duurde zo lang…

Tussen al die mensen was nog iemand die heel dicht bij Jezus wilde komen om Hem aan te raken. Het was een vrouw die al heel lang ziek was. Niemand had haar kunnen helpen, geen enkele dokter. De enige die haar beter kon maken, was Jezus, dàt geloofde ze heel zeker. Als ze Hem maar heel even aan kon raken, dan zou ze weer beter worden. Ze raakte de kleding van Jezus aan en direct voelde ze dat ze genezen was. Ze was zo blij en gelukkig, nadat ze 12
jaren ziek was geweest, voelde ze zich weer een gezonde vrouw.
Maar Jezus sprak: “Wie heeft Mij aangeraakt?” De discipelen zeiden: “Maar Meester, er staan zoveel mensen om U heen, die U allemaal aanraken.”
De vrouw schrok, want ze begreep dat de Here Jezus haar bedoelde. Ze kwam naar voren en viel op haar knieën voor Jezus en vertelde wat ze had gedaan.
Jezus was helemaal niet boos op haar en keek haar vriendelijk aan. Hij was heel blij omdat deze vrouw zo vast geloofde dat Hij haar beter kon maken. Hij zei tegen haar: “U bent genezen door uw geloof. Ga heen in vrede.”

Maar Jaírus werd steeds ongeruster, Het duurde allemaal zo lang, Hij was zo bang dat ze te laat bij z’n dochtertje zouden komen.
Daar kwam al een knecht aanlopen uit het huis van Jaïrus: “Val de Meester maar niet meer lastig,”zei Hij, “want uw dochtertje is al gestorven.”
Jezus hoorde wat de knecht zei en hij: “Wees maar niet bang Jaïrus, geloof maar dat Ik nog wel kan helpen.”
Toen kwamen ze eindelijk bij het huis van Jaïrus aan. Het was daar heel druk met mensen, die allemaal aan het huilen waren omdat het meisje was gestorven.
Jezus zei: “Waarom staan jullie hier allemaal zo te huilen? Het meisje is niet gestorven, maar ze slaapt.” De mensen moesten een beetje lachen. Ach, ze hadden toch zelf gezien dat het meisje dood was.
Jezus ging naar binnen met de apostelen Petrus, Johannes en Jakobus en met de ouders.
Hij kwam bij het bed waar het meisje lag. Pakte haar hand en zei: “Meisje, Ik zeg je, sta op.”
Het meisje opende haar ogen en kwam gelijk overeind. Ze liep direct naar haar vader en moeder toe en ze omarmden elkaar, wat waren ze gelukkig en blij.
“Geef haar eerst te eten”, zei Jezus.

Hij zorgde goed voor het meisje en zo zorgt de Here Jezus ook voor jou.
Als je pijn hebt en verdrietig bent, mag je alles aan de Here Jezus vertellen.
Hij luistert naar je en helpt je, want Hij is altijd bij je.

DE VERLAMDE MAN

Daar lopen 4 mannen over de weg naar Kapernaüm. Ze dragen een bed met zich mee en op dat bed ligt een man. Hij is ziek, verlamd aan zijn benen en armen. Hij kan ze niet bewegen en moet met alles geholpen worden.

De mannen, die hem dragen zijn z’n vrienden. Zij gaan de zieke man naar Jezus brengen. Ze hebben zoveel mooie dingen van Jezus gehoord, ze weten zeker dat Jezus hun vriend kan helpen, Hij kan hem weer beter maken, dat geloven ze met heel hun hart.

Dus gaan ze blij op weg en komen aan bij het huis waar Jezus is. Maar wat een drukte is het daar. Er zijn heel veel mensen, die allemaal heel dicht bij Jezus willen zijn en willen horen wat Jezus heeft te vertellen. Het is zo druk dat de mannen met hun zieke vriend helemaal niet bij Jezus kunnen komen. Iedereen wil Jezus zien en ze staan allemaal te dringen om maar vooraan dicht bij Jezus te kunnen staan.

Dat is verdrietig, zijn ze nu helemaal voor niets hier heen gekomen?

Ze kijken eens naar hun zieke vriend en ze zien de teleurstelling in zijn ogen. Moeten ze weer terug naar huis? Is de reis tevergeefs geweest? Oh nee, dat willen ze niet. “We verzinnen er wel wat op hoor, zeggen de vrienden tegen de verlamde man.

En ja hoor, dan hebben ze een heel goed plan.

Ze lopen naar de stenen trap toe, die bij alle Joodse huizen aan de buitenkant van het huis naar het dak loopt. Ze sjouwen hun vriend met bed en al naar boven en komen zo op een plat dak. Onder dat dak staat Jezus te spreken en daar moet hun vriend zijn. Ze halen een paar grote tegels van het dak weg en zien Jezus daar beneden staan. Ze halen nog meer tegels weg, net zo veel totdat het gat groot genoeg is om het bed met hun vriend er op, naar beneden te laten zakken. Eerst binden ze een paar stevige touwen aan het bed en dan laten ze heel voorzichtig het bed, met hun zieke vriend er op, zakken tot voor de voeten van Jezus.

Jezus ziet wat er gebeurt en stopt met preken. Hij ziet het grote geloof van de vrienden van deze zieke man. Ze weten zeker dat Jezus hun vriend kan genezen.

Jezus wordt niet boos, maar kijkt de zieke man vol liefde aan. Hij ziet wel hoe verdrietig deze man is omdat hij niet kan lopen. Maar hij ziet ook hoeveel verkeerde dingen deze man heeft gedaan, toen hij nog gezond was. Hij weet hoeveel spijt en verdriet deze man daarvan heeft en Jezus zegt: “Vriend, je zonden zijn je vergeven”. De man kijkt Jezus stralend aan, alle onrust is uit zijn hart verdwenen.

Er zijn ook veel Farizeeën tussen de mensen die naar Jezus staan te luisteren en ze kijken elkaar aan en fluisteren: “Hoe kan een mens nu zonden vergeven, dat kan God toch alleen?”Jezus weet wel wat er in hun harten omgaat en zegt tegen hen: “Wat is moeilijker om zonden te vergeven of om deze man te genezen? Ik zal laten zien dat de Zoon van God de macht heeft om zonden te vergeven”. En tegen de verlamde man zegt Jezus: “Sta op, neem je bed op en ga naar huis”.

De man springt op van blijdschap. Hij probeert niet eerst heel voorzichtig of hij zich echt wel kan bewegen. Nee, hij gelooft wat Jezus zegt, staat direct op en kijkt Jezus vol dankbaarheid aan, hij lacht en juicht van blijdschap.

De mensen kijken allemaal vol verwondering en ontzag toe en zeggen: “Wij hebben ongelooflijke dingen gezien….”

Dat was mooi hè, zoals Jezus deze zieke man weer beter maakte. Maar wat ook heel erg mooi was, dat was het geloof van de vrienden. Want dankzij het geloof en de hulp van zijn vrienden, werd deze man genezen.

Zo mogen ook wij elkaar helpen als iemand het heel moeilijk heeft. We mogen voor elkaar geloven en bidden en elkaar tot steun zijn, net als die vrienden.

DE HERDERS VAN BETHLEHEM

Het was een stille donkere nacht, maar ook een hele blijde nacht. Want in deze nacht was de Here Jezus geboren in een stal in Bethlehem.

Buiten op de velden waren herders, die op hun schapen pasten. Zij moesten er voor zorgen dat er geen wilde dieren kwamen om de schapen kwaad te doen. Ze hadden een groot vuur gemaakt en daar zaten ze omheen. Ze dommelden een beetje en vielen bijna in slaap.

Maar opeens waren ze klaarwakker, want er was een heel groot fel licht. Ze schrokken en sloegen hun handen voor de ogen. Daar stond een engel bij hen en de engel sprak: “Jullie hoeven niet bang te zijn, want ik ben een engel en God heeft mij gezonden om jullie een hele blijde boodschap te brengen. Vannacht is de Here Jezus geboren, de Zoon van God. Hij is de Redder en Zaligmaker, waar jullie al zo lang op hebben gewacht. Hij is geboren in een stal in Bethlehem en het kindje is in doeken gewonden en ligt in een kribbe in een bedje van stro.”

En toen kwamen er opeens nog veel meer engelen en die begonnen allemaal te zingen, zó mooi, als de herders nog nooit hadden gehoord. Het was een prachtig groot koor en ze zongen allemaal ter ere van God. Ere zij God in de hemel en vrede op aarde voor alle mensen.
De herders luisterden stil en ontroerd.
Toen gingen de engelen weer terug naar de hemel.

Het was weer stil en donker geworden op de velden. Maar in de harten van de herders was het helmaal niet donker, maar licht van blijdschap. Ze spraken opgewonden met elkaar: “Kom, laten wij het kindje Jezus gaan zoeken en het aanbidden.”
Ze gingen snel op weg naar Bethlehem en vonden de stal waar Het kindje Jezus geboren was. Daar lag het kindje, in doeken gewonden in een kribbe, precies zoals de engel het gezegd had. Ze knielden neer bij het kindje in de kribbe en baden zacht. “Lieve Here Jezus, dank u wel dat U naar deze aarde bent gekomen. Wij hebben geen kostbare geschenken, maar ons hart is voor U, wij houden van U.”

De herders vertelden aan Maria en Jozef wat er allemaal was gebeurd op de velden van Efrata.
Maria luisterde stil en bewaarde al de woorden, die de herders vertelden in haar hart. Daar zou ze nog vaak aan denken. Oh, het was zo mooi en ze was zo gelukkig met het kindje Jezus.

Zo is de Here Jezus op aarde gekomen. Niet als een koning in een paleis, maar als een klein eenvoudig kindje in een arme stal. Zo wilde Hij ook komen, arm en nederig en klein, om mensen rijk en gelukkig te maken. De eerste mensen die kwamen om Hem te aanbidden waren eenvoudige herders, ook zij waren arm. Maar toen ze Jezus gezien hadden voelden zij zich heel rijk en gelukkig. Ze gingen weer terug naar de schapen op het veld, en ze vertelden aan iedereen die het horen wilden, dat Jezus, de Redder en Zaligmaker geboren was in een stal in het stadje Bethlehem.

Jezus was niet gekomen om geld of goud te brengen aan de mensen. Maar om hen weer dicht bij God te brengen, omdat alle boze dingen hen hadden gescheiden van God.

Daarvoor was Jezus op aarde gekomen en nu mogen wij allemaal bij het kindje Jezus knielen en ons hart aan Hem geven.

Dan is de weg naar God open voor ons allemaal.

Dat is pas ècht feest, kerstfeest!

DE GEBOORTE VAN JEZUS

Daar gaan twee mensen langs de weg, het zijn Jozef en Maria.

Zij komen uit het dorpje Nazareth en zijn op weg naar Bethlehem, dat is de stad van koning David. Zij zijn nog familie van koning David en daarom moeten zij in die stad hun naam op laten schrijven.
Dat wilde keizer Augustus, die de baas was over het land. Hij wilde weten hoeveel mensen er in zijn land woonden en daarom moesten alle mensen op reis naar de stad waar hun familie vandaan kwam, ook Jozef en Maria.

Het was een lange reis en Maria was erg moe, ze hadden al zo ver gelopen.
Maar Jozef en Maria waren ook heel gelukkig want ze wisten dat Maria moeder zou worden.
De engel Gabriël, had haar verteld dat ze een kindje zou krijgen. Niet zo maar een kindje, maar het zou de Zoon van God zijn, de Redder en Verlosser die God al zo lang geleden had beloofd.
Dit kindje zou een Koningskind zijn en Maria mocht de moeder van dit bijzondere kindje zijn en God zelf was de Vader.
Oh….ze waren zo blij en gelukkig, maar ook zo ontzettend moe van de lange reis.

Het werd steeds drukker op de weg, want er waren zoveel mensen op reis.

“We zijn er bijna hoor Maria, nog even volhouden”, zei Jozef. “Kijk, daar in de verte zie je Bethlehem al liggen en als we daar zijn, gaan we gauw een plekje voor je zoeken en kun je eindelijk uitrusten”. “Ja, dat is goed, Jozef, we zijn er bijna”.

Eindelijk waren ze bij de herberg, dat is een huis waar je kunt slapen als je op reis bent.
Jozef klopte aan de deur en de herbergier deed open.
“Heeft u een plaatsje voor ons om vannacht te slapen?”, vroeg Jozef.
“Nee hoor, alles is vol, er is geen plaats meer voor jullie”, zei de herbergier en hij wilde deur al weer dicht doen.
“Maar Maria is zo vreselijk moe en ze verwacht een kindje en ze heeft een plekje nodig om te rusten vannacht”.

De herbergier keek eens naar Maria en hij zag wel hoe moe ze was en hij kreeg medelijden met haar. “Weet je wat”, zei hij, “ik heb nog wel een plaatsje vrij in de stal bij de dieren, kom maar mee. Daar kunnen jullie wel slapen vannacht, in de herberg is geen plaats voor jullie.” Hij bracht hen naar de stal en wenste hen goedenacht.
Jozef maakte een bed van hooi voor Maria en toen gingen ze slapen.

In die donkere stille nacht, in die oude stal is toen iets heel moois gebeurd, het allermooiste dat ooit is gebeurd op aarde.
In die nacht is het kindje geboren dat de engel aan Maria had beloofd.
Het leek een gewoon kindje, maar het was een heel bijzonder kindje, het was de Here Jezus, de Zoon van God.

Maria nam het kindje in haar armen en wikkelde het in doeken, want ze had geen kleertjes voor het kindje. Er was ook geen wiegje, maar Jozef nam een voederbak van de dieren en maakte daarin een bedje van hooi. Toen legde Maria het kindje Jezus in de kribbe.
Jozef en Maria keken vol liefde naar het kindje Jezus, ze waren zo blij en gelukkig.
Ze wisten wel dat dit kindje later de Redder en Verlosser zou worden van alle mensen en kinderen op de hele wereld.
Maar nu mochten zij voor het kindje Jezus zorgen en dat maakte hen zo blij.
Maria wiegde het kindje zacht in haar armen totdat het in slaap viel.

Daar lag nu de Zoon van God als een hulploos kindje, in de kribbe in een oude stal.

En niemand wist nog van het grote wonder, dat Jezus was geboren, de Zoon van God.

Slaap lekker

Posted by: Cobiin kidsgebed, kidsKINDERGEDICHTEN
17
feb

SLAAP LEKKER

Lieve Jezus, ik ga nu slapen
maar ik ben een beetje bang
’t is zo stil hier in mijn bedje
en de nacht duurt dan zo lang.

Wilt U even bij me zitten
hier op het randje van mijn bed
want U wilt mijn Vriendje zijn
dat heeft mama zelf gezegd.

“Je mag altijd bij Mij komen
kom maar veilig op Mijn schoot
daar is voor jou altijd een plekje
of je nu klein bent of groot.”

Mag ik nog even met U praten
‘k heb vandaag zo fijn gespeeld
met m’n zusje en m’n broertje
en het heeft ook nog gesneeuwd.

Nu ga ik slapen, lieve Jezus
ik ben helemaal niet meer bang
met Mijn handjes in Uw handen
gaan we samen naar dromenland.

PINKSTEREN

Het is feest in Jeruzalem, Pinksterfeest. Het is erg druk in de stad en overal vandaan uit verre landen zijn de Joden gekomen om het Pinksterfeest mee te vieren. Het is een oogstfeest, een feest van dankbaarheid voor alles wat groeit en bloeit en wat zij mochten ontvangen uit de Hand van God.

De discipelen zijn ook in Jeruzalem in een zaal in één van de huizen. Het is nu 10 dagen geleden dat Jezus weer opgevaren is naar de Hemel en de discipelen zijn steeds bij elkaar om te bidden en te eten met elkaar.

Maar waar zij vooral naar uitkijken…. is de komst van de Heilige Geest, de Trooster, die Jezus heeft beloofd.

Plotseling was daar in die zaal het suizen van een geweldige wind. Buiten waar al die mensen waren, was dat geluid niet. Maar ze hoorden wel dat er iets gebeurde, daar in die zaal bij de discipelen. Ze gingen ook naar binnen om te kijken wat er aan de hand was.

Ze zagen tongetjes van vuur op de hoofden van de discipelen en wat nog vreemder was, de discipelen begonnen te praten in alle vreemde talen. De vreemdelingen die op bezoek waren in Jeruzalem konden de discipelen verstaan in hun eigen taal, hoe kon dat toch? De discipelen waren toch eenvoudige mensen, vissers, die konden toch niet al die talen spreken? De mensen begonnen te lachen, ze waren zeker dronken, ze hadden vast te veel wijn gedronken.

Maar Petrus hoorde die woorden en zag die spottende mensen en hij vond dat heel erg. Want Petrus begreep dat dit de Heilige Geest was, die in hun harten was komen wonen. De Heilige Geest liet hen praten in al die vreemde talen, zodat alle mensen vanuit de hele wereld de discipelen zouden kunnen verstaan en de blijde boodschap kunnen horen en begrijpen.

“Nee mensen”, roept Petrus, “wij zijn niet dronken, we hebben helemaal geen wijn gedronken en het is nog vroeg in de morgen. Er is iets anders gebeurd, de Heilige geest, die Jezus heeft beloofd, is komen wonen in onze harten.

Jullie hebben Jezus toch ook gekend? Jullie hebben Hem bespot en gekruisigd, Jezus de Zoon van God. Maar Hij is niet dood gebleven, Hij is na drie dagen weer opgestaan, wij hebben Hem gezien en met Hem gesproken. Daarna is Jezus opgevaren naar de Hemel en nu woont Hij bij Zijn Vader in de Hemel. Maar Hij laat ons niet alleen, nee hoor, want Hij heeft vanuit de Hemel de Heilige Geest op ons uitgestort, zodat wij nooit alleen zullen zijn. Dit is het wonder, dat nu is gebeurd.

Dan wordt het heel stil en langzaamaan dringt het tot al die mensen door wat er gebeurd is. Wat hebben ze gedaan met Jezus, de Zoon van God?

Ze hebben er vreselijk spijt van en ze roepen tot Petrus en de andere discipelen: “Wat moeten wij doen?”

En dan mag Petrus de blijde boodschap vertellen, van vergeving. Hij mag vertellen dat Jezus daarvoor gestorven is aan het kruis.

Jullie mogen je bekeren, geloven in Jezus als Zoon van God, Hij is ook gestorven voor alle verkeerde dingen die jullie hebben gedaan. Als je in Hem gelooft, mogen jullie je laten dopen. Er is ook voor jullie vergeving en dan wil de Heilige Geest ook in jullie hart komen wonen”.

Dat was goed nieuws.

En op die dag waren er 3000 mensen die zich bekeerden tot Jezus. Zij werden allemaal gedoopt en ontvingen de Heilige Geest.

Al die vreemdelingen gingen weer terug naar hun eigen land en vertelden daar weer die mooie blijde boodschap van de Here Jezus.

De discipelen begrepen nu alles wat de Here Jezus hen verteld had, toen hij nog bij hen was. Zij voelden ook veel liefde in hun hart voor andere mensen. Zij wilden niets anders dan iedereen het blijde Evangelie vertellen, overal in de wereld.

Nog steeds mogen wij Pinksterfeest vieren, maar nu denken wij aan de uitstorting van de Heilige Geest. En het mooie is, dat de Heilige Geest ook in jouw hartje wil wonen en jou wil helpen om te begrijpen wie Jezus is.

Want de Heilige Geest is er voor iedereen op de hele wereld, open je hartje maar voor Hem.

Pesten

Posted by: Cobiin kidsKINDERGEDICHTEN, kidsVerdriet/Bang
17
feb

PESTEN

Pesten is niet stoer
al wil je dat zo zijn
je kwetst iemand diep van binnen
je doet hem heel veel pijn.

Je haalt jezelf omlaag
als je meedoet met de rest
heb lef, durf nee te zeggen
Je bent laf als je niets zegt.

Kijk eens in de ogen
van dat kind dat wordt gepest
kom op en kies voor Jezus
ook Hij was anders dan de rest.

Dan pas ben je een kerel
al vinden je vrienden je klein
want in het Koninkrijk van Jezus
zal de kleinste de grootste zijn.

JIJ BENT EEN PAREL

Jij bent een parel, wist je dat?
Een parel in Gods hand
Hij wil jouw Vriend en Vader zijn
leg jouw hand maar in Zijn hand.

Een parel is heel kostbaar
’t mooiste dat bestaat
prachtig om naar te kijken
en hij is ook heel veel waard.

Zo ben jij in Gods ogen
zo kijkt God naar jou
of je nu lief of stout bent
er is IEMAND die van je houdt!

LAAT DE KINDEREN TOT MIJ KOMEN

Kijk, daar lopen moeders op de weg met hun kinderen. De kinderen lopen vrolijk huppelend aan de hand van hun moeders. Ze zijn blij, weet je waarom?
Ze zijn op weg naar Jezus.

De moeders hebben hen verteld wie Jezus is, dat Hij hun Vriend wil zijn en heel veel van hen houdt. Zij willen hun kinderen graag het allerbeste geven en dat is Jezus.
Ze willen hun kinderen dicht bij Hem brengen, zodat Hij hen aan kan raken. Want ze weten wel dat dit heel belangrijk is voor hun kinderen.

Maar de discipelen zien de moeders en de kinderen komen en daar begrijpen ze helemaal niets van. Kinderen… wat moeten die nu doen bij de Here Jezus.
Daar heeft Hij het toch veel te druk voor.
En ze gaan naar de moeders toe en willen hen wegjagen.
“Jezus heeft het veel te druk voor jullie kinderen. Kinderen horen niet bij de Here Jezus. Vooruit, ga maar weg”, roepen de disipelen.

Jezus ziet wat er gebeurt, Hij ziet dat de discipelen de moeders en kinderen weg willen jagen. Hij wordt heel erg boos op zijn discipelen en Hij zegt: “Wat doen jullie nu toch? Dat mag helemaal niet. Laat de kinderen bij Mij komen. Je mag de kinderen niet wegjagen. Kinderen horen bij Mij en Ik houd heel veel van hen”.

De kinderen horen die vriendelijke stem en ze zien en voelen dat Jezus heel veel van hen houdt. Ze zijn ook helemaal niet bang, al hebben ze Jezus nog nooit gezien. Ze rennen naar Hem toe en gaan dicht tegen Hem aan staan. Jezus neemt de kleinste kinderen op Zijn schoot en Hij praat en lacht met hen. Hij houdt zo veel van de kinderen, Hij wil ze graag gelukkig maken.
Hij legt Zijn Handen op hun hoofd en zegent hen. Hij belooft hen dat ze gelukkig zullen worden en later bij Hem in de Hemel mogen komen.

De moeders staan blij toe te komen, wat heerlijk, wat zijn ze blij voor hun kinderen.

Tegen de discipelen zegt Jezus: “Zo moeten jullie worden, net als de kinderen. Dan kunnen jullie later ook in de Hemel komen.”

De kinderen vertrouwden Jezus helemaal en ze voelden zich zo blij en gelukkig bij Hem.
Het was heel fijn om zo dicht bij Jezus te mogen zijn.

En het mooie is, dat nog steeds alle kinderen heel dicht bij Jezus mogen komen.
Kinderen horen wèl bij Jezus. Hij zal nooit een kind wegjagen en er is nog nooit een kind bang voor Hem geweest.
Je mag altijd naar Hem toegaan en Hem alles vertellen, want Jezus heeft alle kinderen lief.

Jezus leeft

Posted by: Cobiin kidsCOBIVERTELTBIJBEL, kidsPasen
17
feb

JEZUS LEEFT (PASEN)

Het was een verdrietige stille nacht, nadat Jezus gestorven was. Hij was begraven in een graf, dat uitgehouwen was uit de rotsen. Er lag een hele grote zware steen voor en soldaten hielden er de wacht. Want Jezus had ooit gezegd dat Hij na 3 dagen weer op zou staan uit het graf. Dat mocht natuurlijk niet gebeuren, dat wilden de priesters niet. Daarom waren er soldaten bij het graf om dat te voorkomen.

Nu is het zondagmorgen, de derde dag nadat Jezus was gestorven. De Sabbath (dat was zaterdag) was voorbij. Op de Sabbat mochten de Joden niet werken, dat was een rustdag net zoals bij ons de zondag. Heel vroeg op die zondagmorgen gaan een groepje vrouwen op weg naar het graf van Jezus. Ze willen Hem de laatste eer gaan bewijzen. Ze hebben heerlijke geurige kruiden bij zich om het lichaam van Jezus te verzorgen. Op de Sabbat mocht dat niet gebeuren, daarom gaan ze nu op weg om dat te doen. Ze zijn heel verdrietig, dit is het laatste dat ze voor Jezus kunnen doen.

Maar als ze bij het graf van Jezus komen schrikken ze heel erg. Wat is dat, wat zien ze daar? De steen is weg voor het graf, die grote zware steen is weggenomen, hoe kan dat nu, wie heeft dat gedaan? En vol angst kijken ze in het lege graf en tot hun schrik zien ze dat het graf leeg is. Wie heeft dat gedaan, wie heeft het lichaam van Jezus weggenomen? Plotseling zagen ze 2 mannen in blinkende kleren, het waren engelen. “Wat zoeken jullie hier?” vroegen ze aan de vrouwen. “Waarom zoeken jullie in een graf naar iemand die leeft? Jezus is hier niet meer. Hij is niet meer dood, Hij is opgestaan, Hij leeft! Dat heeft Hij toch zelf verteld toen Hij nog bij jullie was, dat Hij op de 3e dag op zou staan uit de dood, dat Hij weer levend zou worden? Toen herinnerden de vrouwen zich dat Jezus dat zelf had gezegd en vervuld van blijdschap keerden zij terug naar Jeruzalem om het de andere discipelen (vrienden van Jezus) te gaan vertellen.

Maar Maria van Magdala keert weer terug bij het graf. Ze knielt daar huilend neer, oh wist ze maar waar de Here Jezus was. Dan hoort ze een stem: “Waarom huil je, wie zoek je?” Maria denkt dat het de tuinman is en ze zegt: “Ze hebben Jezus weggenomen uit het graf en ik weet niet waar ze Hem hebben neergelegd.” Dan zegt de man: “Maria!”…. Die stem… dat kan alleen maar Jezus zijn, alleen Jezus kon zo haar naam noemen. Vol schrik en blijdschap kijkt Maria om en door haar tranen heen ziet ze Jezus staan. Ze strekt haar armen uit om Hem aan te raken. Maar Jezus zegt vriendelijk: “Raak me niet aan. Ga naar mijn broeders (de vrienden van de Here Jezus) en vertel hun dat ik terug ga naar Mijn Vader en jullie Vader, naar Mijn God en jullie God”. Dan is de Here Jezus weer verdwenen en Maria is weer alleen.

Maar Maria is niet verdrietig meer, oh nee, ze rent snel naar de vrienden van Jezus en roept het vol blijdschap uit: Ik heb Jezus gezien, Hij is niet dood, Hij leeft!” De discipelen luisteren naar alles wat Maria vertelt en ze worden heel blij. En ze juichen mee met Maria: “Jezus leeft!”

Deze dag was zo droevig begonnen, maar wat een blijdschap, wat een vreugde in de harten van al deze mensen. Ook in onze harten mag blijdschap zijn, want Jezus leeft. Hij heeft de dood overwonnen, Jezus is sterker dan de dood. Hij is Overwinnaar over al het kwaad dat in de wereld was gekomen. God had al aan Adam en Eva beloofd, dat er Iemand zou komen die sterker zou zijn dan al het kwaad, sterker dan de dood. Hij zou alles overwinnen. En dat heeft Jezus nu gedaan door op te staan uit de dood en het graf te verlaten.

Jezus leeft en wij mogen leven met Hem!