ADAM EN EVA
God zorgt goed voor Zijn kinderen en dat deed Hij ook voor Adam.
Adam mocht wonen in een prachtige tuin, daar groeiden de mooiste bloemen en bomen. Die tuin was het Paradijs. Het was heerlijk om daar te mogen leven dicht bij God.
God bracht alle dieren bij Adam en hij mocht ze allemaal een naam geven. Zo zouden ze voortaan genoemd worden: koe, schaap, hond, poes, olifant, mier, krokodil en nog héél veel meer dieren.
Al die dieren waren samen, ze hadden allemaal iemand die op hen leek.
Maar Adam was alleen en God zag dat dit niet goed was.
Hij zorgde er voor dat Adam in een hele diepe slaap viel. Toen nam God een rib uit het lichaam van Adam en maakte daarvan een mens.
Adam merkte daar helemaal niets van, totdat hij wakker werd.
Adam was blij verrast om te zien dat God iemand voor hem gemaakt had, die bij hem paste. Het was een vrouw en Adam noemde haar Eva. Hij kon met haar praten en lachen, ze konden alles samen doen. Ze waren heel gelukkig met elkaar
en met God.
Ze waren altijd blij en nooit bang. Ze kenden geen angst, ze wisten niet eens wat het was. Ze hadden het nooit koud en waren nooit ziek of verdrietig.
De dieren waren ook heel lief voor elkaar. Het lammetje kon gewoon heel dicht tegen de leeuw aan liggen. Alles was goed en mooi.
In het zachte suizen van de wind hoorden ze de stem van God, Hij sprak met Adam en Eva en het was heerlijk om naar Zijn stem te luisteren en om zo dicht bij God te mogen leven.
In het Paradijs stonden heel veel mooie bomen met heerlijke vruchten. Adam en Eva mochten van die vruchten eten, wat smaakte dat lekker, ze genoten er van.
“Maar”, had God gezegd, “er is één boom en daar mogen jullie niet van eten. Dat is de boom die in het midden van de hof staat, de boom van de kennis van goed en kwaad. Dat betekent dat als je van die boom zou eten je het verschil zou weten
tussen goed en kwaad en dan zul je moeten sterven”.
Nu wisten Adam en Eva alleen maar wat goed was en zo wilde God het.
Als ze naar Hem luisterden, zouden er nooit geen nare dingen gebeuren.
Adam en Eva vonden het fijn om God te gehoorzamen en dat was helemaal niet moeilijk. God was hun Vader en hun Vriend en ze hielden heel veel van elkaar.
Maar op een dag toen Eva door het Paradijs wandelde, hoorde ze ritselen tussen de struiken. Ze schrok niet, want ze kende geen angst. Ze keek nieuwsgierig om wat dat geritsel betekende.
Toen zag ze een slang door de struiken schieten, de slang begon te spreken.
Dat vond Eva helemaal niet raar, want er waren zoveel mooie wonderlijke dingen in het Paradijs.
“Jullie mogen zeker helemaal niet van de bomen eten die God in de Hof heeft geplant”, sprak de slang. “Ja hoor,”zei Eva, dat mogen we wel, behalve van die ene boom niet, de boom van kennis van goed en kwaad”.
“Oh zei de slang, God is natuurlijk bang, dat jullie net zo knap en verstandig worden als Hij, daarom mag je niet van die boom eten.
Het zijn zulke heerlijke vruchten Eva, en als je daarvan eet zul je net zo verstandig zijn als God, je zult dan net als Hij zijn”.
Eva dacht diep na, ja…dat wilde ze wel, net als God zijn. En de vruchten zagen er zo heerlijk uit en ze vergat dat God gezegd had, dat ze niet van die boom mochten eten.
Ze stak haar hand al uit om een vrucht te pakken, twijfelde nog even, nam toch de heerlijke sappige vrucht en hapte er in.
Ze hoorde het ritselen van de struiken, waarin de slang wegschoot, niet meer.
Ze voelde zich zo naar, zo verdrietig en angstig. Was dit wat God bedoelde, mochten ze daarom niet van die boom eten?
En nu had ze het toch gedaan.
“Adam, Adam”, riep Eva. Hij moest ook van die vrucht eten, dan zou Adam ook hetzelfde voelen als zij.
“Adam, kijk eens wat een heerlijke vrucht, proef maar”. Adam nam de vrucht en hapte er in.
Toen keken ze elkaar aan en ze zagen de angst en het verdriet in elkanders ogen.
Het leek wel of alles anders was geworden, al het mooie was voorbij. Ze renden weg en verstopten zich tussen de struiken, want ze waren bang om God te ontmoeten.
“Adam, Adam, waar ben je?”
Dat was de stem van God, die bij het vallen van de avond door de
hof wandelde en het fijn vond om weer even met Adam en Eva te praten.
Maar zij hadden zich verstopt en heel angstig antwoordde Adam God: “Hier ben ik Heer”.
“Waarom hebben jullie je verstopt?” vroeg God, “Heb je soms gegeten van de boom van kennis van goed en kwaad? ”
Ja Heer, maar het is de schuld van die vrouw die U mij hebt gegeven, van Eva, zij heeft mij die appel gegeven.”
“Nee Heer”, zei Eva, het is de schuld van de slang, Hij heeft gezegd dat ik van die vrucht moest eten”.
Zo gaven Adam en Eva een ander de schuld van het verkeerde dat ze zelf hadden gedaan.
God werd heel verdrietig, dit had Hij niet gewild. Nu konden Adam en Eva niet meer heel dicht bij Hem blijven, want dat zouden ze niet eens kunnen verdragen.
Want God was alleen maar licht en liefde, daar paste geen duisternis en kwaad bij.
Voor straf mochten Adam en Eva niet meer in het Paradijs blijven wonen.
God stuurde hen weg de wijde woeste wereld in.
Maar Hij beloofde wel iets heel moois, want God liet zijn kinderen niet alleen, ook al hadden ze kwaad gedaan. Hij bleef van hen houden en voor hen zorgen.
Zo gingen Adam en Eva weg uit het Paradijs, maar eerst maakte God nog warme kleren voor hen van dierenhuiden, zodat ze het niet koud zouden hebben.
Hij beloofde hen dat ze kinderen zouden krijgen en dat er eens IEMAND geboren zou worden, die al het kwaad, dat nu in de wereld gekomen was, zou overwinnen. Daar zou God voor zorgen, dat was het plan van God.
Eens zouden de mensen weer in vrede en liefde met elkaar kunnen leven, net als Adam en Eva in het Paradijs.
Die belofte van God maakten Adam en Eva toch weer blij.
Er was hoop, het zou niet altijd zo blijven, zoals het nu was.
Ze begrepen dat God hen niet alleen liet, dat Hij van hen zou blijven houden en voor hen zorgen.
Ook al zou er pijn en verdriet in de wereld zijn, ze zouden nooit alleen zijn.
God zou er altijd zijn om hen te helpen en te troosten, zoals een Vader er altijd is voor Zijn kinderen.
Zo is God er nog steeds, ook nu.
Hij woont in de Hemel en later als wij sterven, dan mogen ook wij bij Hem in de Hemel komen. God heeft beloofd dat Hij alle dingen weer nieuw en goed zal maken. En wat God belooft, dat doet Hij altijd! Daar mag je op vertrouwen.
Je mag heel zeker weten, dat God Zijn kinderen nooit alleen laat, ook jou niet, wat er ook gebeurt.
Tags: Adam en Eva, kidsBijbelverhaal, scheppingg, vertelling