web analytics
Archive for the "kidsCOBIVERTELTBIJBEL" Category

DE HERDERS VAN BETHLEHEM

Het was een stille donkere nacht, maar ook een hele blijde nacht. Want in deze nacht was de Here Jezus geboren in een stal in Bethlehem.

Buiten op de velden waren herders, die op hun schapen pasten. Zij moesten er voor zorgen dat er geen wilde dieren kwamen om de schapen kwaad te doen. Ze hadden een groot vuur gemaakt en daar zaten ze omheen. Ze dommelden een beetje en vielen bijna in slaap.

Maar opeens waren ze klaarwakker, want er was een heel groot fel licht. Ze schrokken en sloegen hun handen voor de ogen. Daar stond een engel bij hen en de engel sprak: “Jullie hoeven niet bang te zijn, want ik ben een engel en God heeft mij gezonden om jullie een hele blijde boodschap te brengen. Vannacht is de Here Jezus geboren, de Zoon van God. Hij is de Redder en Zaligmaker, waar jullie al zo lang op hebben gewacht. Hij is geboren in een stal in Bethlehem en het kindje is in doeken gewonden en ligt in een kribbe in een bedje van stro.”

En toen kwamen er opeens nog veel meer engelen en die begonnen allemaal te zingen, zó mooi, als de herders nog nooit hadden gehoord. Het was een prachtig groot koor en ze zongen allemaal ter ere van God. Ere zij God in de hemel en vrede op aarde voor alle mensen.
De herders luisterden stil en ontroerd.
Toen gingen de engelen weer terug naar de hemel.

Het was weer stil en donker geworden op de velden. Maar in de harten van de herders was het helmaal niet donker, maar licht van blijdschap. Ze spraken opgewonden met elkaar: “Kom, laten wij het kindje Jezus gaan zoeken en het aanbidden.”
Ze gingen snel op weg naar Bethlehem en vonden de stal waar Het kindje Jezus geboren was. Daar lag het kindje, in doeken gewonden in een kribbe, precies zoals de engel het gezegd had. Ze knielden neer bij het kindje in de kribbe en baden zacht. “Lieve Here Jezus, dank u wel dat U naar deze aarde bent gekomen. Wij hebben geen kostbare geschenken, maar ons hart is voor U, wij houden van U.”

De herders vertelden aan Maria en Jozef wat er allemaal was gebeurd op de velden van Efrata.
Maria luisterde stil en bewaarde al de woorden, die de herders vertelden in haar hart. Daar zou ze nog vaak aan denken. Oh, het was zo mooi en ze was zo gelukkig met het kindje Jezus.

Zo is de Here Jezus op aarde gekomen. Niet als een koning in een paleis, maar als een klein eenvoudig kindje in een arme stal. Zo wilde Hij ook komen, arm en nederig en klein, om mensen rijk en gelukkig te maken. De eerste mensen die kwamen om Hem te aanbidden waren eenvoudige herders, ook zij waren arm. Maar toen ze Jezus gezien hadden voelden zij zich heel rijk en gelukkig. Ze gingen weer terug naar de schapen op het veld, en ze vertelden aan iedereen die het horen wilden, dat Jezus, de Redder en Zaligmaker geboren was in een stal in het stadje Bethlehem.

Jezus was niet gekomen om geld of goud te brengen aan de mensen. Maar om hen weer dicht bij God te brengen, omdat alle boze dingen hen hadden gescheiden van God.

Daarvoor was Jezus op aarde gekomen en nu mogen wij allemaal bij het kindje Jezus knielen en ons hart aan Hem geven.

Dan is de weg naar God open voor ons allemaal.

Dat is pas ècht feest, kerstfeest!

DE GEBOORTE VAN JEZUS

Daar gaan twee mensen langs de weg, het zijn Jozef en Maria.

Zij komen uit het dorpje Nazareth en zijn op weg naar Bethlehem, dat is de stad van koning David. Zij zijn nog familie van koning David en daarom moeten zij in die stad hun naam op laten schrijven.
Dat wilde keizer Augustus, die de baas was over het land. Hij wilde weten hoeveel mensen er in zijn land woonden en daarom moesten alle mensen op reis naar de stad waar hun familie vandaan kwam, ook Jozef en Maria.

Het was een lange reis en Maria was erg moe, ze hadden al zo ver gelopen.
Maar Jozef en Maria waren ook heel gelukkig want ze wisten dat Maria moeder zou worden.
De engel Gabriël, had haar verteld dat ze een kindje zou krijgen. Niet zo maar een kindje, maar het zou de Zoon van God zijn, de Redder en Verlosser die God al zo lang geleden had beloofd.
Dit kindje zou een Koningskind zijn en Maria mocht de moeder van dit bijzondere kindje zijn en God zelf was de Vader.
Oh….ze waren zo blij en gelukkig, maar ook zo ontzettend moe van de lange reis.

Het werd steeds drukker op de weg, want er waren zoveel mensen op reis.

“We zijn er bijna hoor Maria, nog even volhouden”, zei Jozef. “Kijk, daar in de verte zie je Bethlehem al liggen en als we daar zijn, gaan we gauw een plekje voor je zoeken en kun je eindelijk uitrusten”. “Ja, dat is goed, Jozef, we zijn er bijna”.

Eindelijk waren ze bij de herberg, dat is een huis waar je kunt slapen als je op reis bent.
Jozef klopte aan de deur en de herbergier deed open.
“Heeft u een plaatsje voor ons om vannacht te slapen?”, vroeg Jozef.
“Nee hoor, alles is vol, er is geen plaats meer voor jullie”, zei de herbergier en hij wilde deur al weer dicht doen.
“Maar Maria is zo vreselijk moe en ze verwacht een kindje en ze heeft een plekje nodig om te rusten vannacht”.

De herbergier keek eens naar Maria en hij zag wel hoe moe ze was en hij kreeg medelijden met haar. “Weet je wat”, zei hij, “ik heb nog wel een plaatsje vrij in de stal bij de dieren, kom maar mee. Daar kunnen jullie wel slapen vannacht, in de herberg is geen plaats voor jullie.” Hij bracht hen naar de stal en wenste hen goedenacht.
Jozef maakte een bed van hooi voor Maria en toen gingen ze slapen.

In die donkere stille nacht, in die oude stal is toen iets heel moois gebeurd, het allermooiste dat ooit is gebeurd op aarde.
In die nacht is het kindje geboren dat de engel aan Maria had beloofd.
Het leek een gewoon kindje, maar het was een heel bijzonder kindje, het was de Here Jezus, de Zoon van God.

Maria nam het kindje in haar armen en wikkelde het in doeken, want ze had geen kleertjes voor het kindje. Er was ook geen wiegje, maar Jozef nam een voederbak van de dieren en maakte daarin een bedje van hooi. Toen legde Maria het kindje Jezus in de kribbe.
Jozef en Maria keken vol liefde naar het kindje Jezus, ze waren zo blij en gelukkig.
Ze wisten wel dat dit kindje later de Redder en Verlosser zou worden van alle mensen en kinderen op de hele wereld.
Maar nu mochten zij voor het kindje Jezus zorgen en dat maakte hen zo blij.
Maria wiegde het kindje zacht in haar armen totdat het in slaap viel.

Daar lag nu de Zoon van God als een hulploos kindje, in de kribbe in een oude stal.

En niemand wist nog van het grote wonder, dat Jezus was geboren, de Zoon van God.

PINKSTEREN

Het is feest in Jeruzalem, Pinksterfeest. Het is erg druk in de stad en overal vandaan uit verre landen zijn de Joden gekomen om het Pinksterfeest mee te vieren. Het is een oogstfeest, een feest van dankbaarheid voor alles wat groeit en bloeit en wat zij mochten ontvangen uit de Hand van God.

De discipelen zijn ook in Jeruzalem in een zaal in één van de huizen. Het is nu 10 dagen geleden dat Jezus weer opgevaren is naar de Hemel en de discipelen zijn steeds bij elkaar om te bidden en te eten met elkaar.

Maar waar zij vooral naar uitkijken…. is de komst van de Heilige Geest, de Trooster, die Jezus heeft beloofd.

Plotseling was daar in die zaal het suizen van een geweldige wind. Buiten waar al die mensen waren, was dat geluid niet. Maar ze hoorden wel dat er iets gebeurde, daar in die zaal bij de discipelen. Ze gingen ook naar binnen om te kijken wat er aan de hand was.

Ze zagen tongetjes van vuur op de hoofden van de discipelen en wat nog vreemder was, de discipelen begonnen te praten in alle vreemde talen. De vreemdelingen die op bezoek waren in Jeruzalem konden de discipelen verstaan in hun eigen taal, hoe kon dat toch? De discipelen waren toch eenvoudige mensen, vissers, die konden toch niet al die talen spreken? De mensen begonnen te lachen, ze waren zeker dronken, ze hadden vast te veel wijn gedronken.

Maar Petrus hoorde die woorden en zag die spottende mensen en hij vond dat heel erg. Want Petrus begreep dat dit de Heilige Geest was, die in hun harten was komen wonen. De Heilige Geest liet hen praten in al die vreemde talen, zodat alle mensen vanuit de hele wereld de discipelen zouden kunnen verstaan en de blijde boodschap kunnen horen en begrijpen.

“Nee mensen”, roept Petrus, “wij zijn niet dronken, we hebben helemaal geen wijn gedronken en het is nog vroeg in de morgen. Er is iets anders gebeurd, de Heilige geest, die Jezus heeft beloofd, is komen wonen in onze harten.

Jullie hebben Jezus toch ook gekend? Jullie hebben Hem bespot en gekruisigd, Jezus de Zoon van God. Maar Hij is niet dood gebleven, Hij is na drie dagen weer opgestaan, wij hebben Hem gezien en met Hem gesproken. Daarna is Jezus opgevaren naar de Hemel en nu woont Hij bij Zijn Vader in de Hemel. Maar Hij laat ons niet alleen, nee hoor, want Hij heeft vanuit de Hemel de Heilige Geest op ons uitgestort, zodat wij nooit alleen zullen zijn. Dit is het wonder, dat nu is gebeurd.

Dan wordt het heel stil en langzaamaan dringt het tot al die mensen door wat er gebeurd is. Wat hebben ze gedaan met Jezus, de Zoon van God?

Ze hebben er vreselijk spijt van en ze roepen tot Petrus en de andere discipelen: “Wat moeten wij doen?”

En dan mag Petrus de blijde boodschap vertellen, van vergeving. Hij mag vertellen dat Jezus daarvoor gestorven is aan het kruis.

Jullie mogen je bekeren, geloven in Jezus als Zoon van God, Hij is ook gestorven voor alle verkeerde dingen die jullie hebben gedaan. Als je in Hem gelooft, mogen jullie je laten dopen. Er is ook voor jullie vergeving en dan wil de Heilige Geest ook in jullie hart komen wonen”.

Dat was goed nieuws.

En op die dag waren er 3000 mensen die zich bekeerden tot Jezus. Zij werden allemaal gedoopt en ontvingen de Heilige Geest.

Al die vreemdelingen gingen weer terug naar hun eigen land en vertelden daar weer die mooie blijde boodschap van de Here Jezus.

De discipelen begrepen nu alles wat de Here Jezus hen verteld had, toen hij nog bij hen was. Zij voelden ook veel liefde in hun hart voor andere mensen. Zij wilden niets anders dan iedereen het blijde Evangelie vertellen, overal in de wereld.

Nog steeds mogen wij Pinksterfeest vieren, maar nu denken wij aan de uitstorting van de Heilige Geest. En het mooie is, dat de Heilige Geest ook in jouw hartje wil wonen en jou wil helpen om te begrijpen wie Jezus is.

Want de Heilige Geest is er voor iedereen op de hele wereld, open je hartje maar voor Hem.

LAAT DE KINDEREN TOT MIJ KOMEN

Kijk, daar lopen moeders op de weg met hun kinderen. De kinderen lopen vrolijk huppelend aan de hand van hun moeders. Ze zijn blij, weet je waarom?
Ze zijn op weg naar Jezus.

De moeders hebben hen verteld wie Jezus is, dat Hij hun Vriend wil zijn en heel veel van hen houdt. Zij willen hun kinderen graag het allerbeste geven en dat is Jezus.
Ze willen hun kinderen dicht bij Hem brengen, zodat Hij hen aan kan raken. Want ze weten wel dat dit heel belangrijk is voor hun kinderen.

Maar de discipelen zien de moeders en de kinderen komen en daar begrijpen ze helemaal niets van. Kinderen… wat moeten die nu doen bij de Here Jezus.
Daar heeft Hij het toch veel te druk voor.
En ze gaan naar de moeders toe en willen hen wegjagen.
“Jezus heeft het veel te druk voor jullie kinderen. Kinderen horen niet bij de Here Jezus. Vooruit, ga maar weg”, roepen de disipelen.

Jezus ziet wat er gebeurt, Hij ziet dat de discipelen de moeders en kinderen weg willen jagen. Hij wordt heel erg boos op zijn discipelen en Hij zegt: “Wat doen jullie nu toch? Dat mag helemaal niet. Laat de kinderen bij Mij komen. Je mag de kinderen niet wegjagen. Kinderen horen bij Mij en Ik houd heel veel van hen”.

De kinderen horen die vriendelijke stem en ze zien en voelen dat Jezus heel veel van hen houdt. Ze zijn ook helemaal niet bang, al hebben ze Jezus nog nooit gezien. Ze rennen naar Hem toe en gaan dicht tegen Hem aan staan. Jezus neemt de kleinste kinderen op Zijn schoot en Hij praat en lacht met hen. Hij houdt zo veel van de kinderen, Hij wil ze graag gelukkig maken.
Hij legt Zijn Handen op hun hoofd en zegent hen. Hij belooft hen dat ze gelukkig zullen worden en later bij Hem in de Hemel mogen komen.

De moeders staan blij toe te komen, wat heerlijk, wat zijn ze blij voor hun kinderen.

Tegen de discipelen zegt Jezus: “Zo moeten jullie worden, net als de kinderen. Dan kunnen jullie later ook in de Hemel komen.”

De kinderen vertrouwden Jezus helemaal en ze voelden zich zo blij en gelukkig bij Hem.
Het was heel fijn om zo dicht bij Jezus te mogen zijn.

En het mooie is, dat nog steeds alle kinderen heel dicht bij Jezus mogen komen.
Kinderen horen wèl bij Jezus. Hij zal nooit een kind wegjagen en er is nog nooit een kind bang voor Hem geweest.
Je mag altijd naar Hem toegaan en Hem alles vertellen, want Jezus heeft alle kinderen lief.

Jezus leeft

Posted by: Cobiin kidsCOBIVERTELTBIJBEL, kidsPasen
17
feb

JEZUS LEEFT (PASEN)

Het was een verdrietige stille nacht, nadat Jezus gestorven was. Hij was begraven in een graf, dat uitgehouwen was uit de rotsen. Er lag een hele grote zware steen voor en soldaten hielden er de wacht. Want Jezus had ooit gezegd dat Hij na 3 dagen weer op zou staan uit het graf. Dat mocht natuurlijk niet gebeuren, dat wilden de priesters niet. Daarom waren er soldaten bij het graf om dat te voorkomen.

Nu is het zondagmorgen, de derde dag nadat Jezus was gestorven. De Sabbath (dat was zaterdag) was voorbij. Op de Sabbat mochten de Joden niet werken, dat was een rustdag net zoals bij ons de zondag. Heel vroeg op die zondagmorgen gaan een groepje vrouwen op weg naar het graf van Jezus. Ze willen Hem de laatste eer gaan bewijzen. Ze hebben heerlijke geurige kruiden bij zich om het lichaam van Jezus te verzorgen. Op de Sabbat mocht dat niet gebeuren, daarom gaan ze nu op weg om dat te doen. Ze zijn heel verdrietig, dit is het laatste dat ze voor Jezus kunnen doen.

Maar als ze bij het graf van Jezus komen schrikken ze heel erg. Wat is dat, wat zien ze daar? De steen is weg voor het graf, die grote zware steen is weggenomen, hoe kan dat nu, wie heeft dat gedaan? En vol angst kijken ze in het lege graf en tot hun schrik zien ze dat het graf leeg is. Wie heeft dat gedaan, wie heeft het lichaam van Jezus weggenomen? Plotseling zagen ze 2 mannen in blinkende kleren, het waren engelen. “Wat zoeken jullie hier?” vroegen ze aan de vrouwen. “Waarom zoeken jullie in een graf naar iemand die leeft? Jezus is hier niet meer. Hij is niet meer dood, Hij is opgestaan, Hij leeft! Dat heeft Hij toch zelf verteld toen Hij nog bij jullie was, dat Hij op de 3e dag op zou staan uit de dood, dat Hij weer levend zou worden? Toen herinnerden de vrouwen zich dat Jezus dat zelf had gezegd en vervuld van blijdschap keerden zij terug naar Jeruzalem om het de andere discipelen (vrienden van Jezus) te gaan vertellen.

Maar Maria van Magdala keert weer terug bij het graf. Ze knielt daar huilend neer, oh wist ze maar waar de Here Jezus was. Dan hoort ze een stem: “Waarom huil je, wie zoek je?” Maria denkt dat het de tuinman is en ze zegt: “Ze hebben Jezus weggenomen uit het graf en ik weet niet waar ze Hem hebben neergelegd.” Dan zegt de man: “Maria!”…. Die stem… dat kan alleen maar Jezus zijn, alleen Jezus kon zo haar naam noemen. Vol schrik en blijdschap kijkt Maria om en door haar tranen heen ziet ze Jezus staan. Ze strekt haar armen uit om Hem aan te raken. Maar Jezus zegt vriendelijk: “Raak me niet aan. Ga naar mijn broeders (de vrienden van de Here Jezus) en vertel hun dat ik terug ga naar Mijn Vader en jullie Vader, naar Mijn God en jullie God”. Dan is de Here Jezus weer verdwenen en Maria is weer alleen.

Maar Maria is niet verdrietig meer, oh nee, ze rent snel naar de vrienden van Jezus en roept het vol blijdschap uit: Ik heb Jezus gezien, Hij is niet dood, Hij leeft!” De discipelen luisteren naar alles wat Maria vertelt en ze worden heel blij. En ze juichen mee met Maria: “Jezus leeft!”

Deze dag was zo droevig begonnen, maar wat een blijdschap, wat een vreugde in de harten van al deze mensen. Ook in onze harten mag blijdschap zijn, want Jezus leeft. Hij heeft de dood overwonnen, Jezus is sterker dan de dood. Hij is Overwinnaar over al het kwaad dat in de wereld was gekomen. God had al aan Adam en Eva beloofd, dat er Iemand zou komen die sterker zou zijn dan al het kwaad, sterker dan de dood. Hij zou alles overwinnen. En dat heeft Jezus nu gedaan door op te staan uit de dood en het graf te verlaten.

Jezus leeft en wij mogen leven met Hem!

JEZUS DROEG ONZE STRAF

God had al heel lang geleden aan Adam en Eva beloofd dat er eens IEMAND geboren zou worden, die al het kwaad zou overwinnen. En wat God belooft, dat doet Hij ook. Weet je wie God naar deze wereld heeft gezonden om alle mensen weer te bevrijden van het kwaad? Dat is Jezus, Zijn eigen Zoon. Als het Kerstfeest is dan denken we aan de geboorte van Jezus. Hij is als een klein kindje op deze aarde gekomen en Hij had net als jij een vader en een moeder. Maar Jezus was geen gewoon kindje hoor, Hij was de Zoon van God. Hij kwam uit de Hemel naar deze aarde voor jou en voor mij en voor alle mensen op de hele wereld.

Door het kwaad dat in de wereld was gekomen, konden we niet meer zo dicht bij God leven, zoals Adam en Eva in het Paradijs. Daarom stuurde God Zijn Zoon naar deze aarde om het kwaad te overwinnen en de straf daarvoor te dragen. Zoveel houdt God van alle mensen op de hele wereld. Door Jezus zouden wij weer heel dicht bij God de Vader kunnen komen.

Jezus heeft heel veel mooie dingen gedaan toen Hij hier op aarde leefde. Hij maakte zieke mensen beter en Hij deed alleen maar goede, mooie dingen. Als je naar Jezus keek, kon je zien wie God was. Als je in Zijn ogen keek zag je alleen maar Liefde voor de mensen om Hem heen. Hij hield veel van alle mensen en wilde alleen maar het goede voor hen. Het was fijn om dicht bij Hem te zijn en naar Hem te luisteren als Hij vertelde over Zijn Vader God, in de Hemel.

Maar niet iedereen was daar blij mee. Er waren hele knappe mannen, die dachten dat ze alles wisten van de Bijbel. Sommigen van hen waren Farizeeën en Schriftgeleerden, ze konden hele stukken uit de Bijbel zo maar uit hun hoofd opzeggen. Als ze gingen bidden deden ze dat op de hoeken van de straten, zodat iedereen het kon zien. Ze vonden zichzelf heel knap en belangrijk en keken neer op mensen die arm waren en anders waren dan zij.

Jezus niet, Hij was juist heel anders. Hij hield van mensen die arm waren en van zondaren, dat zijn mensen die weten dat ze soms verkeerde dingen doen. Eigenlijk zijn we dat allemaal, want we doen allemaal wel eens verkeerde dingen. En toch houdt God heel veel van ons en wil Hij graag onze Hemelse Vader zijn. Maar Hij vindt het niet fijn als wij verkeerde dingen doen, daar wordt God verdrietig van. Maar Jezus wil onze Vriend zijn en ons helpen om voor het goede te kiezen.

Alleen de Farizeeën en Schriftgeleerden, zo heten die knappe mannen, dachten dat ze nooit iets verkeerd deden. Zij waren eigenlijk jaloers op Jezus, want er waren altijd veel mensen bij Jezus om naar Hem te luisteren. Maar die knappe mannen wilden helemaal niet naar Jezus luisteren, zij dachten dat ze alles zelf wel konden. Ze geloofden ook niet dat Jezus de Zoon van God was en ze hadden Hem helemaal niet nodig. Daarom verzonnen zij en nog meer Joodse leiders van het volk, een plan, een heel wreed plan.

Ze wilden Jezus gevangen laten nemen en Hem vals beschuldigen, zeggen dat Jezus dingen had gedaan die Hij helemaal niet had gedaan of gezegd. Ze namen Jezus gevangen en sleepten Hem voor de rechter, dat was Pilatus, een Romeinse stadhouder. De Romeinen waren de baas over het Joodse volk, dat was het volk waar Jezus bij hoorde. Jezus was ook een Jood. De Joden moesten precies doen wat de Romeinen zeiden en dat was helemaal niet leuk. Maar nu vonden de Joods leiders het wel fijn dat er een Romeinse stadhouder was. Ze hoopten dat hij Jezus zou straffen en daarom vertelden ze allemaal leugens over Jezus. Maar Pilatus zag wel dat Jezus helemaal geen misdadiger was, Hij vond helemaal geen kwaad in Jezus. Daarom wilde Hij Jezus vrij laten, maar de Joden wilden dat niet. “Kruisig Hem, kruisig Hem” riepen ze en ze begonnen steeds harder te roepen en elkaar op te hitsen.

Het was bijna feest in Jeruzalem. De Joden dachten terug aan een periode heel lang geleden, toen God Zijn volk bevrijd had van hun vijanden, de Egyptenaren. Nu was het de gewoonte dat rond die tijd een gevangene vrijgelaten werd. “Weet je wat”, dacht Pilatus, “ik zal een echte misdadiger naast Jezus zetten en dan vragen, wie ik vrij moet laten. Dan kiezen ze vast voor Jezus”. Want die gevangene was een echte misdadiger, een moordenaar. Eigenlijk had Pilatus Jezus vrij moeten spreken als een eerlijke rechter. Maar Pilatus was een beetje bang voor de Joden, dat durfde hij niet. En de Joden bleven joelen en schreeuwen: “Laat BarAbbas los, laat BarAbbas los”, zo heette deze misdadiger. “Dan moeten jullie het zelf maar weten”, zuchtte Pilatus. Dan is het jullie schuld dat Jezus gekruisigd moet worden. Ik kan er niets aan doen, want volgens mij heeft hij niets verkeerd gedaan”.

Dan geeft Pilatus Jezus over aan de Joden en aan de soldaten en zij nemen Jezus mee. Ze bespotten Hem en slaan Hem en doen Hem veel pijn. Maar Jezus wordt niet boos, Hij kijkt hen alleen heel verdrietig aan en zegt helemaal niets terug.
Daar gaat Jezus tussen de soldaten in met allemaal joelende, schreeuwende mensen om Hem heen, die lelijke dingen tegen Hem zeggen. Hij draagt een heel groot kruis op Zijn rug, want daar moet Hij straks aan hangen. Dat is de straf die Jezus moest dragen en die Hij niet had verdiend. Onderweg valt Jezus bijna, Hij is zo moe en ze hebben Hem zo veel pijn gedaan, Hij kan het kruis bijna niet meer dragen. De soldaten laten een man, die toevallig langs komt, het kruis voor Jezus dragen. Zijn naam was Simon van Cyrene.

Toen kwamen ze buiten de stad Jeruzalem bij een heuvel, Golgotha. Daar werd het kruis in de grond geslagen en Jezus werd er aan gehangen. Aan iedere kant van Hem werd nog een kruis neergezet en daar werden 2 moordenaars aan gehangen. Zij hadden echt straf verdiend en hadden vreselijke dingen gedaan. Maar Jezus had nooit iets verkeerd gedaan, Hij had alleen maar goede en mooie dingen gedaan. Toch hing Hij daar aan het kruis en droeg daar de straf voor alle verkeerde dingen van alle mensen op de hele wereld. Dat wilde Jezus zelf, zoveel houdt Hij van ons allemaal. En één van de moordenaars, die naast Hem hing, riep: “Haha, als je de Zoon van God bent, kom dan van dat kruis af”. Maar de andere moordenaar zei tegen hem: “Hoe durf je zoiets te zeggen. Deze man heeft helemaal geen kwaad gedaan. Wij wel, wij hebben straf verdiend”. En hij smeekte Jezus: “Wilt U aan mij denken als U straks in Uw koninkrijk komt”. En Jezus keek Hem vol Liefde aan en zei: “Jij zult vandaag met Mij in het Paradijs zijn”. Ook nu, terwijl Jezus zoveel pijn leed en heel erg verdrietig en alleen was, dacht Hij nog aan een ander. Hij beloofde de moordenaar zoiets moois, omdat deze man spijt had van alle boze dingen die hij had gedaan.

En toen, midden op de dag, terwijl de zon zo fel had geschenen, werd het donker. Jezus hing daar, alleen en verlaten, van mensen en van God. Dat was het allermoeilijkste voor Hem en toch wilde Hij daar hangen en de straf dragen, die nodig was voor ons allemaal. Wij zullen nooit alleen gelaten worden door God, maar Jezus heeft daar aan dat kruis die eenzaamheid wel gevoeld. Hij riep: “Mijn God, Mijn God, waarom hebt U mij verlaten?
” De zon was nog steeds verduisterd, het was angstig stil en donker daar op Golgotha en Jezus riep: “Ik heb dorst”. De soldaten gaven hem iets te drinken.
Jezus tilde Zijn hoofd op en keek omhoog, Hij wist dat Hij Overwinnar was en dat nu alle mensen weer heel dicht bij God konden komen. Dat maakte Jezus blij, ondanks de pijn die Hij leed. Hij zei: “Mijn taak is vervuld”. En na enige tijd sprak Jezus de laatste woorden: “In Uw handen beveel ik mijn geest”. Hij gaf zichzelf helemaal over aan God, daar was Hij veilig. Toen stierf Jezus en was Hij weer dicht bij God Zijn Vader.
De aarde beefde en de rotsen scheurden. De soldaten, die hem gevangen hadden genomen keken vol ontzag toe en stamelden: “Ja, deze man was echt de Zoon van God”.

Het grote, moeilijke, zware werk had Jezus volbracht. Nooit zou er meer iemand van God verlaten zijn. We zouden altijd bij Hem mogen komen, daar had Jezus voor gezorgd, aan dat kruis op die verdrietige, maar ook zo blijde dag.
Daar denken we aan als het Goede Vrijdag is. Dan denken we aan de dag dat Jezus voor ons stierf aan het kruis op Golgotha, voor jou, voor mij, voor alle kinderen en mensen op de hele wereld.
Daarom mogen wij nu altijd vrij bij God komen, Hij zal ons nooit alleen laten of afwijzen.
Jezus heeft de weg naar God vrijgemaakt, ook voor jou!

HEMELVAART

Veertig dagen waren voorbij gegaan nadat Jezus was opgestaan uit de dood.

Zijn vrienden, de discipelen en de vrouwen hadden hem allemaal gezien daarna.

En vandaag, 40 dagen na Zijn opstanding, was Jezus weer in Jeruzalem bij de discipelen. Maar ze bleven niet in de stad, ze gingen buiten Jeruzalem, naar de Olijfberg.

De discipelen luisterden goed naar Jezus want Hij vertelde hen onderweg weer zoveel mooie dingen. Ze begrepen dat Jezus niet op deze aarde zou blijven, maar weer terug zou gaan naar de hemel.

“Maar”, zei de Here Jezus, “Ik laat jullie niet alleen achter hoor, want ik zal jullie IEMAND zenden, die altijd bij jullie zal blijven. Hij zal jullie alles duidelijk maken, wat ik je heb verteld. Hij zal altijd bij jullie zijn en jullie leiden en alles leren over God de Vader en Mij. Dat zal De Heilige Geest, de Trooster doen. Jullie zullen nooit alleen zijn, want de Heilige Geest is een deel van God. Zijn Heilige Geest zal in jullie komen wonen”.

Daar werden de discipelen erg blij van. Jezus zei ook, dat ze terug moesten gaan naar Jeruzalem en daar moesten wachten op de Heilige Geest, die Jezus hen had beloofd.

“En als de Heilige Geest is gekomen moeten jullie aan iedereen in de hele wereld gaan vertellen dat Ik, Jezus, de Zoon van God ben. Dat ik ben gestorven aan het kruis voor de zonden van alle mensen en dat Ik ben opgestaan en leef!

Als de mensen in Mij geloven mag je hen dopen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest”.

Dat was een prachtig vooruitzicht, dat wilden de discipelen graag. Zij hadden Jezus leren kennen, ze waren vrienden geworden en Jezus had hen heel veel geleerd en verteld. Dat mochten zij nu weer door gaan geven aan alle mensen op de hele wereld. Dat was een opdracht, die Jezus hen gaf.

Zo kwamen ze op de Olijfberg. De discipelen wisten dat Jezus van hen heen zou gaan, ze wisten dat Hij weer terug zou gaan naar Zijn Vader in de Hemel. Maar ze waren niet verdrietig, want Jezus ging daar in de Hemel een plaats klaar maken voor alle mensen, die in Hem geloven, zodat ook zij later bij Hem mochten komen wonen in de Hemel.

Jezus keek Zijn discipelen nog eenmaal vol liefde aan. Hij strekte Zijn Handen uit en zegende hen. Toen raakten Zijn voeten los van de grond. De discipelen keken vol ontzag toe en zagen hoe een wolk Jezus aan het gezicht onttrok. Zij konden Hem niet meer zien. De wolk droeg Jezus omhoog, steeds hoger tot in de Hemel, waar Hij nu nog steeds woont bij Zijn Vader.

Was Hij nu voor altijd weg?

Plotseling stonden daar twee engelen in blinkend witte kleren bij de discipelen.

“Wat staan jullie daar?” spraken de engelen. “Jezus, die jullie zojuist op hebben zien varen naar de Hemel, zal ook weer terug komen. Eens zal Hij terug komen op de wolken en dan zal iedereen Hem mogen zien”.

Dat was een blijde boodschap, Jezus zou terugkomen, dat had Hij beloofd.

En nog steeds wachten wij op de terugkomst van Jezus.

Die dag komt, dat is zeker en dan zal het pas echt feest zijn. Dan komt Jezus ook ons halen en dan mogen we altijd bij Hem zijn. Er zal geen verdriet of pijn meer zijn, niemand zal nog honger hebben en er zal geen oorlog meer worden gevoerd.

We zullen altijd in vrede mogen leven en veel van elkaar houden.

GOD DIE ALLES MAAKTE

Héél lang geleden was er nog helemaal niets, alleen maar een woeste donkere leegte. Er waren geen bloemen of bomen, geen dieren en ook geen mensen. Kun jij
je dat voorstellen dat er nog geen mens bestond?
Vreemd hè?
Maar weet je wie er wel bestond…God!
God was er altijd al, Hij is er nu en Hij zal er altijd zijn.
Er is nooit een moment geweest dat God er niet was.Toen ging God iets heel moois maken, iets waar wij nu nog steeds van mogen genieten, luister maar…

God zei: “Ik wil dat er licht is.” En toen was er licht. God noemde het licht: Dag, en het donker noemde Hij: Nacht.
Zo was er verschil tussen dag en nacht en God
wilde dat het licht er voortaan altijd zou zijn.
God was er blij mee en zag dat het goed was. Het werd donker, de nacht kwam en daarna weer het licht in de morgen.
De eerste dag.

Toen maakte God de mooie blauwe lucht, waar de wolken langs zweven. Dit deed Hij door het water te scheiden dat beneden was en boven.
Die mooie luchten noemde God: Hemel.
Het werd weer avond en weer morgen.
De tweede dag.

 God wilde dat het woeste water zich terugtrok, zodat er ook land zou ontstaan.
En zo gebeurde het.
Het water bruiste nog wel, maar het kon niet meer overal komen, alleen daar waar God het wilde.
Het samengevloeide water noemde God: Zee, en het droge
land noemde Hij: Aarde.
En op die aarde zag je allemaal mooie groene puntjes verschijnen en ze werden steeds groter. God liet prachtige bloemen, bomen en planten groeien, in allerlei
soorten.
God was er blij mee en zag dat het goed was.
Het werd avond en weer morgen.
De derde dag.

 Ook maakte God de zon, de maan en duizenden sterren.
De zon heerste over de dag, ze straalde aan de blauwe hemel en verwarmde de aarde, zodat de bloemen blij hun kopjes ophieven naar het licht.
De maan scheen over de slapende aarde en verlichtte de donkere nacht, samen met wel duizenden flonkerende sterren.
Nu zouden de dagen en de nachten elkaar altijd aflossen.
Ook de dagen, jaren en eeuwen zouden komen en gaan.
God was er blij mee en zag dat het goed was.
Weer kwam de avond en een nieuwe morgen.
De vierde dag.

 En God wilde dat er vissen zouden zijn in de zeeën en rivieren.
Ook wilde Hij vogels in de lucht. Zo gebeurde het.
Het water was niet leeg meer, het krioelde van levende wezentjes, vissen en allerlei andere dieren die in het water plonsden en speelden.
In de lucht vlogen schitterende vogels en je kon het getjilp en gezang horen van de vogels in de bomen. Zij zongen het hoogste lied tot eer van God, hun
Schepper.
God zegende deze dieren en gaf hun de aarde om te wonen.
Zij maakten God blij en Hij zag dat het goed was.
De avond kwam en een nieuwe morgen.
De vijfde dag.

 Daarna maakte God al de dieren in allerlei soorten, de wilde dieren, het vee en de kruipende dieren. Toen was de aarde vol van leven. Overal waren dieren, in de bergen, op de dalen, langs de zeeën en rivieren, in de woestijnen.
Alles wat God gemaakt had maakte Hem blij en Hij zag dat het goed was.
Maar het allermooiste moest nog komen.
Hij zei, Ik wil mensen maken die op Mij lijken, die Mij kennen en die van Mij kunnen houden.
Toen maakte God uit het stof van de aarde de mens, het allermooiste wezen dat op aarde bestaat en Hij blies Zijn levensadem in de neus van de mens.
De mens mocht gaan zorgen voor Gods prachtige schepping, voor de aarde en voor al de dieren die er op leefden.
God zegende de mens en gaf hem de hele aarde om daar op te leven en gelukkig te zijn.
En God zag alles wat Hij gemaakt had en het maakte Hem zo blij, want het was zeer goed!
Toen kwam de avond en weer een nieuwe morgen.
De zesde dag.

 Op de zevende dag rustte God van Zijn werk.
Hij zegende die dag en maakte van de zevende dag een rustdag.
Voortaan zou de zevende dag een bijzondere dag zijn, een dag tot eer van God.

 Zo maakte God de hemel en de aarde.
Zo machtig is onze God.
Het is in onze ogen niet te begrijpen, want wij zijn maar kleine mensjes en God is zoveel machtiger en groter.
God houdt heel veel van Zijn schepping en in het bijzonder van de mens.
Daar hoor jij ook bij, jij bent ook een schepsel van God en God wil niets liever dan dat Zijn kinderen gelukkig zijn.
Dat was het doel van Zijn schepping, dat mensen gelukkig zullen leven, dicht bij Hem.
Hij houdt van jou en jij mag van Hem houden, daar word je blij van.

ADAM EN EVA

 God zorgt goed voor Zijn kinderen en dat deed Hij ook voor Adam.
Adam mocht wonen in een prachtige tuin, daar groeiden de mooiste bloemen en bomen. Die tuin was het Paradijs. Het was heerlijk om daar te mogen leven dicht bij God.
God bracht alle dieren bij Adam en hij mocht ze allemaal een naam geven. Zo zouden ze voortaan genoemd worden: koe, schaap, hond, poes, olifant, mier, krokodil en nog héél veel meer dieren.
Al die dieren waren samen, ze hadden allemaal iemand die op hen leek.
Maar Adam was alleen en God zag dat dit niet goed was.
Hij zorgde er voor dat Adam in een hele diepe slaap viel. Toen nam God een rib uit het lichaam van Adam en maakte daarvan een mens.
Adam merkte daar helemaal niets van, totdat hij wakker werd.
Adam was blij verrast om te zien dat God iemand voor hem gemaakt had, die bij hem paste. Het was een vrouw en Adam noemde haar Eva. Hij kon met haar praten en lachen, ze konden alles samen doen. Ze waren heel gelukkig met elkaar
en met God.
Ze waren altijd blij en nooit bang. Ze kenden geen angst, ze wisten niet eens wat het was. Ze hadden het nooit koud en waren nooit ziek of verdrietig.
De dieren waren ook heel lief voor elkaar. Het lammetje kon gewoon heel dicht tegen de leeuw aan liggen. Alles was goed en mooi.
In het zachte suizen van de wind hoorden ze de stem van God, Hij sprak met Adam en Eva en het was heerlijk om naar Zijn stem te luisteren en om zo dicht bij God te mogen leven.
In het Paradijs stonden heel veel mooie bomen met heerlijke vruchten. Adam en Eva mochten van die vruchten eten, wat smaakte dat lekker, ze genoten er van.
“Maar”, had God gezegd, “er is één boom en daar mogen jullie niet van eten. Dat is de boom die in het midden van de hof staat, de boom van de kennis van goed en kwaad. Dat betekent dat als je van die boom zou eten je het verschil zou weten
tussen goed en kwaad en dan zul je moeten sterven”.
Nu wisten Adam en Eva alleen maar wat goed was en zo wilde God het.
Als ze naar Hem luisterden, zouden er nooit geen nare dingen gebeuren.
Adam en Eva vonden het fijn om God te gehoorzamen en dat was helemaal niet moeilijk. God was hun Vader en hun Vriend en ze hielden heel veel van elkaar.

Maar op een dag toen Eva door het Paradijs wandelde, hoorde ze ritselen tussen de struiken. Ze schrok niet, want ze kende geen angst. Ze keek nieuwsgierig om wat dat geritsel betekende.
Toen zag ze een slang door de struiken schieten, de slang begon te spreken.
Dat vond Eva helemaal niet raar, want er waren zoveel mooie wonderlijke dingen in het Paradijs.
“Jullie mogen zeker helemaal niet van de bomen eten die God in de Hof heeft geplant”, sprak de slang. “Ja hoor,”zei Eva, dat mogen we wel, behalve van die ene boom niet, de boom van kennis van goed en kwaad”.
“Oh zei de slang, God is natuurlijk bang, dat jullie net zo knap en verstandig worden als Hij, daarom mag je niet van die boom eten.
Het zijn zulke heerlijke vruchten Eva, en als je daarvan eet zul je net zo verstandig zijn als God, je zult dan net als Hij zijn”.
Eva dacht diep na, ja…dat wilde ze wel, net als God zijn. En de vruchten zagen er zo heerlijk uit en ze vergat dat God gezegd had, dat ze niet van die boom mochten eten.
Ze stak haar hand al uit om een vrucht te pakken, twijfelde nog even, nam toch de heerlijke sappige vrucht en hapte er in.
Ze hoorde het ritselen van de struiken, waarin de slang wegschoot, niet meer.
Ze voelde zich zo naar, zo verdrietig en angstig. Was dit wat God bedoelde, mochten ze daarom niet van die boom eten?
En nu had ze het toch gedaan.
“Adam, Adam”, riep Eva. Hij moest ook van die vrucht eten, dan zou Adam ook hetzelfde voelen als zij.
“Adam, kijk eens wat een heerlijke vrucht, proef maar”. Adam nam de vrucht en hapte er in.
Toen keken ze elkaar aan en ze zagen de angst en het verdriet in elkanders ogen.
Het leek wel of alles anders was geworden, al het mooie was voorbij. Ze renden weg en verstopten zich tussen de struiken, want ze waren bang om God te ontmoeten.

“Adam, Adam, waar ben je?”
Dat was de stem van God, die bij het vallen van de avond door de
hof wandelde en het fijn vond om weer even met Adam en Eva te praten.
Maar zij hadden zich verstopt en heel angstig antwoordde Adam God: “Hier ben ik Heer”.
“Waarom hebben jullie je verstopt?” vroeg God, “Heb je soms gegeten van de boom van kennis van goed en kwaad? ”
Ja Heer, maar het is de schuld van die vrouw die U mij hebt gegeven, van Eva, zij heeft mij die appel gegeven.”
“Nee Heer”, zei Eva, het is de schuld van de slang, Hij heeft gezegd dat ik van die vrucht moest eten”.
Zo gaven Adam en Eva een ander de schuld van het verkeerde dat ze zelf hadden gedaan.

God werd heel verdrietig, dit had Hij niet gewild. Nu konden Adam en Eva niet meer heel dicht bij Hem blijven, want dat zouden ze niet eens kunnen verdragen.
Want God was alleen maar licht en liefde, daar paste geen duisternis en kwaad bij.
Voor straf mochten Adam en Eva niet meer in het Paradijs blijven wonen.
God stuurde hen weg de wijde woeste wereld in.
Maar Hij beloofde wel iets heel moois, want God liet zijn kinderen niet alleen, ook al hadden ze kwaad gedaan. Hij bleef van hen houden en voor hen zorgen.
Zo gingen Adam en Eva weg uit het Paradijs, maar eerst maakte God nog warme kleren voor hen van dierenhuiden, zodat ze het niet koud zouden hebben.
Hij beloofde hen dat ze kinderen zouden krijgen en dat er eens IEMAND geboren zou worden, die al het kwaad, dat nu in de wereld gekomen was, zou overwinnen. Daar zou God voor zorgen, dat was het plan van God.
Eens zouden de mensen weer in vrede en liefde met elkaar kunnen leven, net als Adam en Eva in het Paradijs.
Die belofte van God maakten Adam en Eva toch weer blij.
Er was hoop, het zou niet altijd zo blijven, zoals het nu was.
Ze begrepen dat God hen niet alleen liet, dat Hij van hen zou blijven houden en voor hen zorgen.
Ook al zou er pijn en verdriet in de wereld zijn, ze zouden nooit alleen zijn.
God zou er altijd zijn om hen te helpen en te troosten, zoals een Vader er altijd is voor Zijn kinderen.

Zo is God er nog steeds, ook nu.
Hij woont in de Hemel en later als wij sterven, dan mogen ook wij bij Hem in de Hemel komen. God heeft beloofd dat Hij alle dingen weer nieuw en goed zal maken. En wat God belooft, dat doet Hij altijd! Daar mag je op vertrouwen.
Je mag heel zeker weten, dat God Zijn kinderen nooit alleen laat, ook jou niet, wat er ook gebeurt.